arch/ive/ief (2000 - 2005)

Tomsk : provocerend spelen
by Raf Grinfeld Friday December 28, 2001 at 05:50 PM

In deze Tomsk meer over de links-ecologische actie tegen Cefic, net voor de eurotop in Brussel. En we kregen een tekst van Johny Lenaerts binnen over Provo en de straat als collectieve ruimte voor het spel.

1. EU summit in Brussels. Cefic occupied!


A day before the opening of the Brussels EU summit, eco-activists occupied the office of CEFIC, the powerful European chemical industry lobby organisation. The 'other-globalisation-activists' aimed to expose the dirty practices of the chemical giants, their strong support for the anti-social neo-liberalism and their large influence on European decision making.

Links to action report, press release, statement and background information (in several languages).

Ook in het Nederlands een dossier op http://www.aseed.net/

2. PROVO EN DE STRAAT ALS COLLECTIEVE RUIMTE VOOR HET SPEL.


‘Het witte gevaar,' zo werden ze genoemd, de Provo's die van 1965 tot 1967 de bezadigde burgers van Nederland - ‘het klootjesvolk' - met hun ‘provocaties' opschrikten, en daarmee aan de basis lagen van de radicale contestatie die het eind van de zestiger jaren zou kenmerken.

Al vanaf 1964 hield anti-rookmagiër Robert Jasper Grootveld wekelijks happenings rond Het Lieverdje (een klein standbeeldje) op het Spui in Amsterdam. Met behulp van de marihuanarokers wilde hij zijn doel bereiken: een verbod op tabaksreclame in Nederland. Grootveld propageerde het gebruik van softdrugs in plaats van kankerverwekkende sigaretten. In de zomer van 1965 werden deze happenings door de politie met geweld uit elkaar gedreven. Provo was geboren. Zij zou de ludieke actie tot een verfijnd instrument van verzet ontwikkelen. De rookbommen die de huwelijksplechtigheid van Beatrix met de Duitser Claus von Amsberg verstoorden, zouden wereldnieuws worden. Even opmerkelijk als de provocaties waren de witte plannen. Het meest bekend werd het Witte Fietsenplan. Provo stelde witte fietsen ter beschikking voor het Amsterdamse publiek. Deze fietsen waren collectief bezit, want na gebruik werden ze onbeheerd achter gelaten, en konden ze iemand anders van dienst zijn. Maar de politie nam de witte fietsen in beslag. ‘De politie wil blijkbaar niet inzien dat het verkeer in Amsterdam door autoterreur een bloedige en luchtverontreinigende chaos is geworden en dat de witte fiets een constructieve stap is op weg naar gezonder en veiliger verkeer,' zo stelden de Provo's bitter vast.

Constant

Wat met dit plan aan de orde werd gesteld, was de plaats van de straat in de moderne samenleving. Provo eiste de straat op als publieke leef- en speelruimte, wat ze tot het begin van de twintigste eeuw ook steeds is geweest. Een eis die theoretisch onderbouwd werd door Constant Nieuwenhuys (ook kortweg Constant geheten), een Nederlands architect en kunstenaar, die nog bij Cobra en de Situationistische Internationale gehoord had, en plannen ontwierp voor een utopische stad, New Babylon genaamd, waarin niet langer meer de arbeid centraal zou staan, maar het spel. Want de mens van de toekomst, zo stelde Constant, zou de Homo Ludens zijn, de spelende mens.

Het loont de moeite om, 35 jaar na datum, nog eens na te lezen wat hij over de stad en de straat als publieke ruimte te vertellen had. Wij ontlenen het volgende fragment aan een lezing die hij hield aan de universiteit van Groningen op 20 april 1966. Het staat afgedrukt in Opstand van de Homo Ludens (1969).

De happening verovert de straat.

De ‘happening' is de laatste vlucht van de Homo Ludens uit de werkelijkheid van zijn slavenbestaan. Toen de happening nog als een experiment van kunstenaars voor een geamuseerd publiek van snobs werd opgevoerd was er nauwelijks een protest. Toen Allan Kaprow en andere Amerikanen in besloten kring hun demonstraties hielden kon men nog van een ongevaarlijke vorm van vrijetijdsbesteding spreken. Sinds de happening de straat veroverd heeft, de straat die als publieke ruimte het aangewezen decor is voor het spel, toen pas werd de provocerende aard van de happening onderkend. De nozemrel werd gesublimeerd tot een collectieve demonstratie van revolutionaire maar ook van ludieke aard; ja, ik zou willen beweren dat de straathappenings zoals die o.a. bij het zogenaamde ‘Amsterdamse Lieverdje' plaats hebben gevonden, de stelling bevestigen dat agressiviteit en creativiteit elkaars omgekeerde zijn. De agressiviteit ging in dit geval van de autoriteit uit, de verdediger van de bestaande orde; en het is veelbetekenend dat het meest gehanteerde argument, dat de politie gebruikte ter rechtvaardiging van haar optreden, het argument is dat het verkeer door de happenings belemmerd wordt. Laten wij dit argument eens aan een nadere beschouwing onderwerpen.

De straat als ruimte voor ontmoeting.

De straat is het publieke gedeelte van de stedelijke ruimte, dat overblijft nadat aan de eisen die het privéleven stelt en aan de collectieve voorzieningen, winkels, onderwijsinstellingen, ziekenhuizen en aan de eisen van de productie voldaan is. Buiten de intiemere sfeer van de eigen woning is de straat de ruimte, voor ieder beschikbaar, waarin de actieradius van het individu zich kan verlengen. Wanneer men niet de beschikking zou hebben over de straat, dan zou men een gevangene zijn in zijn woning. Het enige dat het bestaan van de gedetineerde wezenlijk onderscheidt van dat van de anderen is het feit dat de eerste het recht op de straat ontzegd wordt. Het recht de woonruimte te verlaten om zich in de publieke sfeer van de straat te begeven wordt algemeen als elementair ervaren. ‘De straat is vrij,' zo zegt de volksmond, enigszins optimistisch. In alle culturen, in alle tijdperken was de openbare ruimte, de ruimte voor ontmoeting, de collectieve ruimte, en daardoor ook de ruimte voor het spel. Zonder openbare ruimte is geen cultuur denkbaar. Het forum in de Oudheid, het marktplein in de middeleeuwen, de boulevard in latere eeuwen, het waren de plaatsen waar het culturele leven zich concentreerde, plaatsen van ontmoeting en van contacten die voor het urbane leven van wezenlijke betekenis waren. De individueel benodigde ruimten, de woningen, liggen in de traditionele stadspatronen gegroepeerd rondom de centraal gelegen collectieve ruimte. En wanneer het stadspatroon onder invloed van de snelle uitbreiding, die het gevolg is van de industrialisatie, chaotischere trekken begint te vertonen, dan vormen zich ogenblikkelijk nieuwe collectieve ruimten aan de rand van de steden, de boulevards, bolwerken om de oude stadskern. De bevrediging van de natuurlijke behoefte aan ruimte voor gemeenschappelijk gebruik, ruimte voor expansie, ruimte voor contact, komt in het gedrang door de ontwikkeling van het gemotoriseerde verkeer. De functionele stad ontstaat, waarin de sociale ruimte plaats moet maken voor de autoweg, waarin de niet-gemotoriseerde mens gedegradeerd wordt tot ‘voetganger' met minder rechten dan een machine. De conceptie van deze zogenaamde functionele stad hebben wij hoofdzakelijk te danken aan le Corbusier wiens uit 1924 daterende ontwerp voor een stad, door hemzelf een ‘ville radieuse' genoemd, tot voorbeeld werd voor de planning van de steden die zich onder invloed van de industrialisatie in snel tempo begonnen is te vormen of uit te breiden.

De functionele stad.

Dit nieuwe type stad onderscheidt zich in menig opzicht wezenlijk van de traditionele steden. De woonruimten liggen er niet lineair gegroepeerd langs de paden van voortbeweging, de straten, en deze leiden niet naar centra van ontmoeting, de pleinen of markten. In de plaats van deze structuur komt een samenstel van snelwegen, waartussen hoge woonblokken als geïsoleerde eilanden liggen, moeilijk te voet bereikbaar en zonder onderlinge verbinding. Toen Haussmann de dichtbevolkte arbeiderswijken van Parijs doorsneed met brede straatwegen, om in geval van opstanden een snelle aanvoer van troepen mogelijk te maken, ging hij minder drastisch te werk dan de huidige stedenbouwers in hun aanbidding van het snelverkeer. Langs de door Haussmann ontworpen chaussées bevinden zich brede trottoirs, waarop zich caféterrassen aanleggen lieten, waarop marktkraampjes en standwerkers een plaats konden vinden. Voor degene die in een huidige moderne wijk zijn woning verlaat, is er niets anders meer dan het zebrapad, met de wettelijke verplichting daar gebruik van te maken. De mens die zich nog op twee benen voortbeweegt, wordt geduld mits hij niet diegenen hindert die zich op vier wielen verplaatsen. De laatste historische stadskernen worden tegen de grond gehaald om plaats te maken voor verkeerswegen en parkeerplaatsen. De communicatie tussen de mensen onderling wordt bemoeilijkt. In de plaats ervan treedt de van boven af gecontroleerde communicatie via de publiciteitsmedia. De passiviteit, de onthouding van initiatieven wordt door de overheid aangeprezen als de plicht van de loyale burger. De cultuur krijgt zijn aangewezen plekje in het museum.

Verveling.

Indien er onder u mochten zijn die menen dat deze feiten moeten worden beschouwd als symptomen van een nieuw tijdperk, als de onvermijdelijke barensweeën van een nieuwe cultuur, van een nieuwe levenswijze, dan wil ik hen snel uit de droom helpen. Ik behoef hen slechts te wijzen op de onuitsprekelijke verveling, op de saaie leegheid die de nieuwe steden en stadswijken kenmerken op de ‘vrije' dagen, op de dagen waarop er niet gewerkt wordt, om hen te doen beseffen dat de functionele stad een stad voor werkers is en nooit een stad voor de mens van de vrije tijd kan worden. Alles in de functionele stad is gericht op efficiency: snel transport van en naar het werk, concentratie van de werkers in arbeiderswijken, ruimte voor de industrie, voor opslag van materiaal, voor aan- en afvoerlijnen. Nergens is er rekening gehouden met de behoeften die juist het meest dringend worden nu de tijd van arbeid begint in te krimpen. Het antwoord dat de stedenbouwers en de overheid geven op de vraag naar recreatie is hoogstens de schepping van enkele parken en natuurterreinen temidden van een onmetelijke zee van woonwijken. Maar kan men zich voorstellen dat de bevolking van de woonwijken in haar geheel de beschikbare vrije tijd dààr gaat doorbrengen? Is het Amsterdamse bos op een mooie zondag in augustus de moderne versie van het Romeinse forum in de Oudheid, van het marktplein voor de kathedraal in de middeleeuwen? Wie dat mocht denken, begrijpt niets van wat het huidige tijdperk, en meer nog het komende, ons zou kunnen bieden.

Een domein van creatieve actie.

De functionele stad is een monstrum, een arbeidskamp zonder vertier, een plaats die men ontvlucht. Maar waarheen kan men nog vluchten? Waar vinden we de mensen terug, die zodra hun vrije tijd, hun vakantie aanbreekt, hun miserabele functionele omgeving ontvluchten? Is het niet juist in de laatste oude steden en stadjes, in de oude stadskernen, in het nog niet geïndustrialiseerde, de onderontwikkelde landen? Zij vluchten naar het verleden. Een tent in een primitief land is het onderkomen van de toerist, van de moderne mens in zijn vrije tijd. De cultuur van de vrije tijd echter, waarvan het beeld door de mogelijkheid van totale automatisering van de productie onweerstaanbaar wordt opgeroepen, zal niet kunnen opbloeien in de tentenkampen aan de Costa Brava of aan de Adriatische kust. Een nieuw en geëigend stedelijk decor is daarvoor een onontkoombare voorwaarde. De historische steden kunnen ons niet tot voorbeeld dienen in de totaal nieuwe situatie waarvoor wij ons geplaatst zien. Zij vervulden een rol in de strijd om het bestaan, als vesting tegen een vijandige buitenwereld, als organisatiecentrum van handel of industrie. Ze sluiten het spel weliswaar niet uit, maar ze zijn ook niet primair op het spel ingericht, het avontuur blijft er mogelijk, althans voor het individu. Anders staat het met de moderne metropolen. De Homo Ludens kan daar nog slechts een illegaal bestaan leiden, in obscure kroegjes of op de laatste vlooienmarkten, en desnoods in de ijstentjes en automatieken aan de periferie van de randstad. (...) Wat in de huidige steden nog altijd een min of meer illegaal gebied vormt, waarvan de omvang bij de wet geregeld is, zal in de stad van de spelende mens verreweg de meeste ruimte in beslag gaan nemen; en dan niet in een vorm die op passief vermaak gebaseerd is, maar als een domein van creatieve actie. (...) Waarom het gaat, ook nu reeds voor steeds meer mensen, dat is de creatie van onze nieuwe vrije levenswijze, een creatie waarbij onze gehele energie nodig is.


* Onder de titel ‘The Sixties' is in Amsterdam tot 24 maart 2002 een tentoonstelling te zien over de protestgeneratie van de jaren zestig. De tentoonstelling is gemaakt door het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG). De tentoonstelling is te zien in De Burcht (voorheen Vakbondmuseum), Henri Polaklaan 9, Amsterdam. Geopend van dinsdag t.e.m. vrijdag van 11 tot 17 u, op zondag van 13 tot 17 u. Op maandag en zaterdag gesloten.

Samenstelling door Raf Grinfeld.