Bedrijven en ontwikkelingshulp: terug naar de 19° eeuw? by Dirk Van Evercooren Monday March 05, 2001 at 04:43 PM |
Er waait flink wat stof door het milieu van de niet-gouvernementele (ontwikkelings)organisaties (NGO's) de laatste tijd. De oorzaak die al dat stof doet opwaaien is de stichting van de Bedrijfsgiftenbank, al snel (in de geest van de globaliserende wereldeconomie) het Corporate Funding Program (CFP) genaamd.
Bedrijven
en ontwikkelingshulp: terug naar de 19° eeuw?
(Ontwerp voor Sampol, gepubliceerd in nr 1, 2001)
Er waait flink wat stof door het milieu van de
niet-gouvernementele (ontwikkelings)organisaties (NGO’s) de laatste tijd. De
oorzaak die al dat stof doet opwaaien is de stichting van de Bedrijfsgiftenbank,
al snel (in de geest van de globaliserende wereldeconomie) het Corporate
Funding Program (CFP) genaamd.
Even voorstellen. Het CFP (voluit "Vzw
Corporate Funding Program - bedrijven steunen duurzame ontwikkeling") is
een samenwerkingsverband in Vzw-vorm tussen de bedrijfswereld en de
ontwikkelingsNGO’s. Het is opgericht door 7 Belgische bedrijven[i]
en 6 derdewereldorganisaties[ii].
De beide kanten van het samenwerkingsverband hebben een gelijkwaardige inbreng,
met het oog op het realiseren van het statutair doel, nl. "het bevorderen van samenwerking tussen
bedrijven en NGO’s, om optimaal de middelen aan te wenden voor het
implementeren van socio-economische ontwikkelingsprojecten". Zoals uit
de naam van de nieuwe vereniging en het vervolg van de statuten blijkt, staat
het werven van fondsen of "bedrijfsgiften" voor socio-economische
projecten, voorgedragen door de deelnemende NGO’s centraal.
Dit initiatief kan op nogal wat scepsis rekenen in de
wereld van de NGO’s. Het initiatief wordt aanzien als een uitverkoop van de
NGO’s aan de bedrijven. De mogelijkheid kritisch te staan tegenover de
activiteiten van multinationals hier en in de derde wereld zou opgegeven
worden. Dit zou de eerste stap zijn naar privatisering van de ontwikkelingshulp.
Het zou een manier zijn om het omzetcijfer van de betrokken ondernemingen op te
trekken. De NGO’s zouden gedegradeerd worden tot onderaannemers, enzovoort en
zoverder.
Het is een feit dat de bedrijven de wereld van de
NGO’s met argwaan bekijken. De kritiek die veel multinationals uit de hoek van
derdewereldorganisaties krijgen zal hier niet vreemd aan zijn. Toch zijn een
reeks belangrijke bedrijven bereid mee te werken aan ontwikkelingssamenwerking,
hetzij rechtstreeks, hetzij door financieel bij te dragen. Dat bewijzen
initiatieven zoals Kauri[iii].
De stap naar de NGO’s bleek echter vaak nog te groot.
Daar tegenover staat dat een aantal NGO’s ook
vroeger al de weg naar de bedrijven wisten te vinden. Zeker de beter
georganiseerde fundraisers – denk bijvoorbeeld aan Artsen zonder grenzen –
kregen al heel wat geld toegeschoven vanuit de bedrijfswereld. Bij enkele
ondernemingen creëerde dit echter ook ergernis: ze werden – in gespreide
slagorde - aangesproken en om geld gevraagd door organisaties die ze niet goed
kennen.
Er was daarom nood aan een trefpunt tussen de beide
werelden: die van de ondernemingen en die van de derdewereldorganisaties. Zulk
een openheid vanwege de bedrijven hangt natuurlijk ook samen met het huidige
klimaat van aandacht voor “verantwoord ondernemen”, “ethisch ondernemen” en
“stakeholdersmanagement”[iv].
Rode draad doorheen al deze concepten is het inzicht dat een onderneming een
bredere taak heeft dan het maximaal nastreven van de belangen van de eigenaars,
de aandeelhouders (en van het management)[v].
Ook de belangen van de stakeholders (belanghebbenden bij de bedrijfsactiviteit,
als tegengewicht van de “shareholders” of aandeelhouders) moeten mee de
activiteit van de onderneming bepalen. Dit is door John Elkington de triple
bottomline genoemd: ondernemingen moeten de verantwoordelijkheid voor 3 P’s
(People, Planet en Profit) aanvaarden. Zeker voor multinationals is met deze
benadering de stap naar de derde wereldproblematiek onvermijdelijk:
onderaanneming of filialen in ontwikkelingslanden, dumping van overstocks,
milieuvervuiling als gevolg van transport (schipbreuken), wapenhandel. Het zijn
precies deze thema’s die de kern uitmaken van veel acties die de NGO’s de
laatste jaren gevoerd hebben en waarin vaak een aantal ondernemingen geviseerd
werden.
De oprichters van CFP onderschrijven de visie van
het stakeholdermanagement, want dat maakt deel uit van de principeverklaring.
Zelfs al kunnen vragen gesteld worden bij heel wat interpretaties en
invullingen van de stakeholdersbenadering, dan nog valt iets te zeggen voor wat
Toon Vandevelde de “disciplinerende werking van hypocrisie” noemt. Een bedrijf
dat zich engageert tot het eerbiedigen van een maatschappelijk verantwoorde
bedrijfsactiviteit en dit engagement vervolgens met voeten treedt, zal hierop
gewezen worden en na verloop van tijd zijn handelen bijsturen in de gewenste
zin. Wie vraagt dat bedrijven oog zouden hebben voor de twee P’s uit de triple
bottomline (People en Planet) die de NGO’s nauw aan het hart liggen, mag echter
niet vergeten en moet zelfs aanvaarden dat de 3° P(rofit) de ondernemingen nauw
aan het hart (blijft) liggen.
In dat licht is CFP een verankering te noemen van
de trend naar verantwoord ondernemen. Een structurele samenwerking met NGO’s
biedt immers betere garanties voor systematisch toezicht op de
bedrijfspraktijken van de deelnemende onderneming en dus voor disciplinering
van hypocriete ondernemingen. Het feit dat verschillende van de betrokken NGO’s
nauwe banden hebben met de vakbewegingen, biedt hiervoor nog extra garanties.
Het is ook een argument tegen het verwijt dat de NGO’s zich noodgedwongen
zullen afzijdig houden van eventuele sociale conflicten in de betrokken
bedrijven.
Twee werelden die elkaar te weinig kennen en dus
niet altijd begrijpen. Dialoog tussen beiden kan bijdragen tot betere werking
van de beiden. Het niet ingaan van de NGO’s op de uitnodiging (het initiatief
om CFP op te richten is uitgegaan van Frans Bourgois, professor- fiscalist op rust, en met
Vredeseilanden-Coopibo, ACT en Broederlijk Delen al verregaand uitgewerkt) zou
voor jaren de situatie van vertroebelde relaties tussen bedrijven en NGO’s in
stand houden. CFP is ook niet overhaast opgericht: er zijn lange discussies
gevoerd en harde garanties geëist alvorens de NGO’s wilden mee marcheren. Het
nog langer uitstellen had allicht het initiatief doen kantelen naar (nog) een
enkel vanuit de bedrijfswereld gesteund platform. De lange discussies tussen de
oprichters lieten ook toe de besluitvorming correct te organiseren: de raden
van bestuur van de NGO’s kregen verschillende keren de kans het initiatief te
beoordelen en konden de vooruitgang van de discussies opvolgen, alvorens te
beslissen al of niet mee te stappen.
Die beslissing kan echter ook weer herroepen worden.
Zo heeft FOS bijvoorbeeld expliciet gesteld dat het zich na een negatieve
evaluatie van de deelname aan CFP na één of twee jaar terugtrekt uit het
platform. Eenzelfde redenering deed het NCOS afzien van deelname: we kijken
eerst de kat uit de boom en stappen dan na 1 of 2 jaar in, als we zien dat dit
meer kansen dan bedreigingen biedt. Alleen moet dan wel iemand anders de stap
wagen. Het NCOS laat hier met andere woorden de anderen de kastanjes uit het
vuur halen.
Ook het argument dat de middelen van CFP te
belangrijk zullen worden in het geheel van de NGO-middelen, wordt ondervangen
doordat de meeste deelnemende NGO’s zichzelf een limiet oplegden: ten hoogste
zo’n 10% van alle werkingsmiddelen kunnen uit het CFP komen, zoniet wordt de
afhankelijkheid te hoog. Maar de wijze waarop CFP middelen verdeelt is hier van
nog groter belang. De middelen verzameld binnen CFP worden gepoold zodat er
nooit een directe band is tussen een gift van een onderneming en een bepaald
ontwikkelingsproject ingediend door een NGO. De giftenpool (vanuit de
bedrijven) en de projectenpool (vanuit de NGO’s) worden dus door CFP met elkaar
“gekruist” of “bevruchten” elkaar, zo u wil.
CFP zal bij voorkeur projecten steunen die zijn
gericht op duurzame ontwikkeling en sociaal-economische ontwikkeling. Het
stimuleren van lokaal ondernemerschap lijkt eerder in de lijn te liggen van het
VBO dan van de NGO’s. Dat idee gaat echter voorbij aan het feit dat het om duurzame sociaal-economische projecten
moet gaan (en de NGO’s zullen de projecten selecteren) en dat een oud adagio
van het ontwikkelingswerk “trade, not aid” luidt. Om hulp door handel te kunnen
vervangen heb je inderdaad ondernemers nodig in de derde wereld, mensen die
koopkracht genereren en activiteiten ontplooien. NGO’s met een lange
termijnvisie zijn al lang bezig met zulke sociaal-economische projecten en
krijgen nu de kans op niet alleen bijkomende financiering hiervoor, maar ook
een uithangbord te krijgen voor de resultaten van hun werk en, wie weet, een input
aan expertise vanuit Belgische bedrijven.
Het wachten op stappen van het bedrijfsleven in de
richting van een duurzamere en rechtvaardigere economische orde was de andere
optie, maar wel één die een stuk minder actief en voluntaristisch is. Aan de
vrijwilligers en de personeelsleden van de NGO’s, alsook aan de vakbonden in de
betrokken ondernemingen, komt de taak toe te controleren of de bedrijven
inderdaad de principes uit de CFP-beginselverklaring in de praktijk brengen.
Tenslotte zou een initiatief als CFP leiden tot een
privatisering en “vermarkten” van de ontwikkelingssamenwerking. Het klopt dat
initiatieven om fondsen uit het bedrijfsleven aan te boren niet ten koste mogen
gaan van de andere inkomstenbronnen voor ontwikkelingsNGO’s, zoals de overheidsmiddelen
en private fundraising. Natuurlijk moeten we blijven ijveren voor het snel
optrekken van het overheidsaandeel in de ontwikkelingssamenwerking tot 0,7% van
het BBP. Zoals reeds aangehaald, wil het merendeel van de deelnemende NGO’s het
belang van de CFP-middelen voor zijn werking beperken.
In tijden van economische globalisering (een
realiteit voor de bedrijven) en protest tegen de effecten hiervan (op aansturen
van o.a. de NGO’s) is een forum waar beide partijen elkaar ontmoeten op zich al
een waardevolle zaak. Extra geldmiddelen voor ontwikkelingssamenwerking en een
groeiend bewustzijn van sociale en maatschappelijke verantwoordelijkheid bij de
ondernemingen zijn bijkomende argumenten pro. Voorlopig lijken de gevaren voor
doemscenario’s voldoende ondervangen door de voorwaarden die de NGO’s bedongen.
Laten we de bedrijfsgiftenbank daarom een eerlijke kans geven.
Dirk Van
Evercooren
[i] Bekaert, Corona-Lotus, Interbrew,
Koramic, Sidmar, Siemens en Union Minière.
[ii] ACT, Broederlijk delen, Fos/Socialistische solidariteit, Oxfam-solidariteit, Vredeseilanden-Coopibo en Wereldsolidariteit
[iii] geplukt van de website www.kauri.org: Kauri is een groep mensen uit de bedrijfswereld en uit niet-gouvernementele organisaties (NGO's) die willen nadenken over en ijveren voor betere relaties tussen Noord en Zuid. De globalisering of mondialisering van het bedrijfsleven brengt ook een verantwoordelijkheid met zich mee om begaan te zijn met de internationale economische verhoudingen. Bedrijven en bedrijfsleiders, kaderleden, bedienden of arbeiders kunnen ook binnen het bedrijfsleven en de bedrijfsorganisatie een verschil maken en ijveren voor eerlijker handelsrelaties en evenwichtiger economische verhoudingen. Daar wil Kauri werk van maken. Kauri is daarom ook een vzw, die haar activiteiten heeft gestoeld op een duidelijk omschreven charter dat onze beginselen opsomt. De leden van Kauri zijn bedrijven, maar ook personen die in hun bedrijf willen streven naar betere verhoudingen met het Zuiden. Essentieel aan onze werking is echter ook de actieve participatie van NGO's. Kauri wil activiteiten en diensten ontplooien om haar doelstellingen te verwezenlijken en kenbaar te maken. Kauri is een denktank, een organisatie waarop u beroep kan doen voor praktische informatie en een netwerk van professionelen die hun ervaring met u willen delen.
[iv] zie voor een diepgaandere analyse Sampol jaargang 5 nr. 4 (april 1998), “Casinoecon. zkt verantw. ondern. vr duurz. rel.”
[v] een hiaat in de huidige analyses is vaak nog de veronderstelling dat het management geen eigen belang heeft te verdedigen en dat dit niet altijd strookt met de belangen van de aandeelhouders. De spanning tussen beide partijen is aanleiding geweest tot het ontstaan van “corporate governance”-regels.