Olie, Paars-Groen en Klassenstrijd by Wim Benda Thursday September 28, 2000 at 01:16 AM |
red.byte@iname.com |
Onder druk van de te hoge olieprijzen, voelde de transportsecor zich tot actievoeren gedreven. Al vlug volgden zowel boeren, als arbeiders hun voorbeeld en konden op verassend veel sympatie bij de bevolking rekenen. Dit artikel zoekt uit welke ontwikkelingen aan de basis van dit conflict liggen.
Olie, Paars-Groen en Klassenstrijd:
Het zwarte goud doet de motor van de regering-Verhofstadt sputteren
Reeds maanden wordt er geklaagd over de hoge brandstofprijzen. De laatste weken zagen we evenwel een echt conflict dat zich snel uitbreidde vanuit Frankrijk naar andere Europese landen en vanuit de transportsector naar andere sectoren. In Frankrijk, Engeland, België, Nederland, Duitsland, Ierland, Spanje, Noorwegen, Zweden en Italië werd de regering onder druk gezet om dringende maatregelen te nemen. In Frankrijk mochten de truckers al snel rekenen op de boeren en taxichauffeurs, terwijl in België arbeiders (vooral van de metaal) staken en boeren actie voeren.
Alvorens in te gaan op de concrete eisen en maatregelen, eerst een woord over deze nieuwe 'olieschok'. De vorige 3 olieschokken werden telkens gevolgd door een recessie. In 1973, de laatste dagen van de grote naoorlogse boom, besliste de OPEC naar aanleiding van het conflict met Israël om de olieprijzen de hoogte in te jagen. Deze maatregel deed de onderliggende contradicties van het naoorlogs kapitalisme exploderen en de wereldeconomie zakte af in de eerste grote recessie sinds de oorlog. Aangezien de contradicties niet fundamenteel werden opgelost, was het herstel in de tweede helft van de jaren 70 slechts van korte duur. Opnieuw speelde een verhoging van de olieprijs door de OPEC, als gevolg van de oorlog tussen Iran en Irak, de rol van katalysator. De recessie van 1979-81 was nog dieper dan die van 1974-75. Vanwege die crisis kon het patronaat niet anders dan samen met de burgerlijke staat, in eerste instantie Thatcher en Reagan, een groots offensief te lanceren tegen de arbeidersklasse. Dit offensief kreeg de naam 'neoliberalisme', dus een terugkeer van een keynesiaans beleid naar het 'ongebreidelde' kapitalisme (laisser faire). Ook nu worden liberale recepten verantwoord op basis van de dure olie. De derde olieschok deed zich voor naar aanleiding van de invasie van Koeweit door Irak. En opnieuw was een recessie het gevolg. Dat zegt veel over de zogenaamd humanitaire acties tegen Irak, m.n. de Golfoorlog.
Naar een nieuwe recessie?
De huidige olieschok heeft wederom zijn oorzaak in een prijsverhoging door de OPEC (zie Vonk nr. 180). Maart 1999 kwamen de OPEC-landen samen met de niet-OPEC-producenten voor een akkoord om het olieaanbod te verminderen met 2,1 miljoen vaten per dag. In 1998 was de olieprijs immers op een historisch dieptepunt wegens de Aziatische crisis. En ondanks de cyclische opstoten in die olieprijs, blijft olie net als elk ander product uit de kolonies onderhevig aan die eeuwige wet van het mondiale kapitalisme: ongelijke ruil. Op de lange termijn verslechtert de ruilvoet van grondstoffen en andere producten uit de Derde Wereld. Tegelijk worden die landen sinds de schuldencrisis van de jaren 80 door het IMF en de Wereldbank in een financieel keurslijf gedwongen. Aangezien een aanzienlijk deel van de meerwaarde zo wordt versast naar het internationaal financieel kapitaal, lijden de halfkolonies zeer sterk aan verarming en onderinvestering in infrastructuur. Dat leidt dan weer tot sociale onrust.
Daarom is het weinig verwonderlijk dat de OPEC van de situatie op de wereldmarkt gebruik maakte om deze tendens te keren (zij het slechts tijdelijk want de ijzeren wetten van het kapitalisme kunnen niet overstegen worden binnen het kader van het kapitalisme zelf). Na de Aziatische crisis is de wereldeconomie onverwacht beginnen boomen. Daardoor steeg de vraag naar olie sterk. De relatieve positie van olieproducerende landen verbeterde bijgevolg. Door het aanbod te beperken op een moment dat de vraag stijgt, jagen olie-exporteurs de prijs de hoogte in. Terwijl die in 1998 slechts op 10 $ per vat stond, gaat olie in 2000 van de hand voor meer dan 30 $ per vat. Door de aankomende winter, waarin de vraag naar olie steeds stijgt, voorspellen sommige analisten dat de prijs zelfs kan aantrekken tot 40 $ per vat. De VS reageerden in eerste instantie door een deel van hun strategische oliereserves op de markt te gooien. Dit had echter een averechts effect toen bleek dat de Amerikaanse reserves op hun laagste punt staan sinds 24 jaar. Vandaar dat de Minister voor Energie Bill Richardson in 2000 de wereld afschuimt om te pleiten voor prijsverlagingen. Na onder andere Noorwegen en Nigeria wordt vandaag Rusland aangesproken om meer olie op de markt te gooien. Gezien de ineenstorting van de economische infrastructuur na de val van de Muur, ook in de olieproductie, zal Rusland uiteindelijk niet zoveel kunnen doen. De productieverhoging door de OPEC van 800.000 vaten per dag zal evenmin de prijs drastisch kunnen verlagen. Echte verlagingen zullen zich pas na de winter voordoen.
Ondanks de huidige verdrievoudiging hoeft de olieprijs op het eerste zicht geen recessie uit te lokken. In reële prijzen staat de olie één derde onder het niveau van 1990 en is slechts de helft van die in 1981. Na de twee eerste olieschokken zijn veel landen immers op zoek gegaan naar alternatieven zoals kernenergie, gas en eigen ontginning (cf. Noordzee). Ook is de inflatie in de belangrijkste kapitalistische landen veel lager dan bij de vorige olieschokken. Bovendien is de 'nieuwe economie' minder afhankelijk van olie. Hoewel het totale olieverbruik is gestegen, gebruiken de kapitalistische grootmachten in vergelijking met de vroege jaren 70 vandaag maar half zoveel olie voor elke dollar van het BBP. Bijvoorbeeld, 75,4 % van het Amerikaan-se BBP wordt gecreëerd in de dienstensector. Diensten draaien veel minder op olie dan de industrie. Ook de IT-sector, die de huidige boom drijft, is minder vatbaar voor de stijgende olieprijs.
Anderzijds kan die stijging toch een indirecte impact hebben op de 'nieuwe economie'. Door de dalende consumentenuitgaven hoeven de intrestvoeten niet verder te stijgen om de inflatie af te remmen. Dat verklaart ten dele de hogere koers van aandelen. Het grote gevaar ligt echter in het 'vertrouwen' van de investeerders/speculanten. Indien zij zich zorgen gaan maken over de bel waarop de 'nieuwe economie' en de VS rusten (wat overigens vroeg of laat toch zal gebeuren), zouden de beurzen opnieuw zware klappen krijgen, met een lange deflatoire golf en een beurscrash als mogelijk gevolg. Op die manier zou de stijging van de olieprijs terug de aanleiding kunnen geven tot een diepe recessie.
Verliezers en winnaars
Landen die veel olie invoeren, zoals Japan en de Europese grootmachten, zuchten harder onder hogere prijzen dan de VS. De zwakte van de Euro tegenover de dollar doet daar nog een schepje bovenop omdat de prijs van olie op de wereldmarkt wordt berekend in dollars. Vandaar het protest in Europa. De grootste verliezers onder de landen zijn evenwel de halfkolonies, behalve dan de olieproducenten. Het gros van hen is reeds straatarm. Bovenop verslechterende ruilvoeten en hoge schulden, komt nu een onbetaalbare oliefactuur. Industrialisering blijft daarom een droom, wat de vicieuze cirkel nog eens bekrachtigt. Ook voor 'opkomende economieën' zoals de Aziatische Tijgers is de nieuwe olieschok een zware slag, terwijl ze amper van de voorgaande crisis zijn hersteld. Hun industrie is zeer energie-intensief. De olierekening verklaart dus mee het aanschroeven van de repressie in de Tijgers. Het kapitalisme kent immers nog een ijzeren wet: problemen worden steeds afgewenteld op de arbeidersklasse en andere onderdrukte bevolkingslagen.
Het geval Irak is hiervan een mooie illustratie. Irak is potentieel de tweede grootste olie-producent ter wereld. Na de invasie van Koeweit en het conflict in de Golf benoemde het VS-imperialisme Irak tot 'schurkenstaat', een titel o.a. ook toegepast op Noord-Korea en Servië. Achter de kruistocht tegen zulke 'schurken' in naam van de wereldvrede gaan niettemin de economische en geopolitieke belangen van het Amerikaans imperialisme schuil. De Golf-oorlog moest vermijden dat één land teveel macht kreeg over 's werelds oliereserves. Dat was tevens de logica achter de opdeling van het Midden-Oosten door de imperialisten bij de koloniale revolutie. Tegelijk wilden de VS hun strategische belangen in de regio vrijwaren door bondgenoten zoals Saoedie-Arabië en Koeweit te helpen. Het economisch embargo tegen Irak moest de macht van deze staat breken, onder het mom van een aanval op de dictator Saddam Hoessein. De echte verliezers zijn echter de arbeiders, boeren en stedelijke armen. September 1998 gaf Denis Halliday, de Humanitaire Coördinator van de VN voor Irak die het 'olie-voor-voedsel-programma' moest leiden, om die reden zijn ontslag. Ook zijn opvolger Hans Von Sponeck klaagt de economische sancties aan, en stapte om die reden kortelings eveneens op. Ondervoeding en kindersterfte zijn enorm toegenomen, net zoals prostitutie, schooldrop-outs en andere tekens van armoede. Volgens de Belgische VN-rapporteur Marc Bossuyt eisten de sancties totnogtoe de dood van een half tot anderhalf miljoen mensen! Ondertussen blijft Saddam stevig in het zadel. De VS verkiezen immers een gemuilkorfde dictator boven een land in revolutie. De grootste verliezers van het embargo zijn uiteindelijk de uitgebuite klassen van Irak. Tegelijk betaalt de rest van de wereld via hogere olieprijzen voor de belangen van het Amerikaans imperialisme. Indien Iraks olie-nijverheid niet gedurende een decennium was verstikt, zou de wereld heden over meer productie beschikken, en dan zou de prijs toch enigszins lager zijn.
Wie zijn dan de grootste winnaars van de hogere prijzen? In tegenstelling tot de retoriek die het Westers patronaat en regeringen voeren, zijn dat niet de OPEC-landen en andere olie-producenten. Het zijn niet de producenten van ruwe olie die beslag kunnen leggen op het leeuwendeel van de meerwaarde. Dat gaat naar bedrijven die instaan voor raffinage en distributie. In overeenkomst met Marx' voorspellingen over de kapitalistische productiewijze had zich in deze sector tijdens de tweede helft van de jaren 90, wegens het historisch dieptepunt van de olieprijs, een grootscheeps concentratieproces doorgezet (TotalFinaElf, ExxonMobil, BPAmocoArco,…). Het zijn deze mastodonten die vandaag de vruchten plukken van de hoge prijzen. De winsten van ExxonMobil zijn in vergelijking met de eerste 3 maanden van 1999 voor dezelfde periode in 2000 met 138 % gestegen. Als men het eerste semester van 1999 vergelijkt met het eerste semester van 2000 dan zijn de nettowinsten van de diverse oliereuzen als volgt gestegen: TotalFinaElf 165 %, BP 197 %, Texaco 157 % en Chevron meer dan 300 % (zie de businesscijfers op hun internetsites). En Shell wist te melden dat elke dollar prijsverhoging op jaarbasis 430 miljoen dollar meer winst betekent.
Het is dan ook te gemakkelijk om met een beschuldigende vinger naar de OPEC te wijzen. De huidige problemen hebben niet hun wortels in het gedrag van staten, maar wel in de werking van het kapitalisme als een mondiale productiewijze. Het zijn inderdaad staten die de beslissing hebben genomen om de olieproductie terug te schroeven en zodoende de prijs op te drijven. Marxisten hebben echter steeds benadrukt dat moderne staten slechts creaties zijn om de belangen van de nationale burgerij te dienen. De burgerij van de OPEC zag gedurende de laatste twee decennia haar macht over de hele lijn dalen. Zij maakte van de situatie op de wereldmarkt gebruik om die trend te keren. Tezelfdertijd hopen hun staten met die hogere inkomsten de toenemende sociale onrust af te kopen. De staat is inderdaad zoals Lenin het stelde 'het product en de uitdrukking van de onverzoenlijkheid der klassentegenstellingen'. Nochtans kunnen de overheden van de halfkolonies niet verhinderen dat mastodonten uit de imperialistische grootmachten met het merendeel van de meerwaarde gaan lopen.
Tol voor de Belgische economie en de overlevingsstrijd van de truckers
110 miljard frank. Dat is volgens de KBC Bank de extra kostprijs van de dure olie voor de Belgische economie. De gezinnen en de bedrijven krijgen een rekening gepresenteerd van elk 50 miljard frank, de overheid moet de overige 10 miljard frank bijpassen. Sectoren die het zwaarst worden getroffen door de oliefactuur, schoten daarom in actie, eerst in Frankrijk, weldra over heel Europa. In België slaagden de truckers erin belangrijke economische regio's zoals de hoofdstad en de Antwerpse haven lam te leggen. Het Verbond van Belgische Ondernemers raamt de schade van de wegblokkades op 20 miljard frank. De burgerlijke pers spreekt schande van de 'gijzeling' van België uit 'plat eigenbelang' van de vrachtwagen-chauffeurs. En we worden gewaarschuwd dat de eisen van de chauffeurs een trend zullen zetten waarbij iedereen bij de overheid kan komen bedelen voor centen. Iets wat de regering volgens diezelfde pers trouwens in de hand heeft gewerkt door sinds haar aantreden zo kwistig om te springen met haar financiën.
Dat eigenbelang er voor iets tussenzit is zeker waar. De hoge olieprijzen bedreigen de levens-standaard van truckers, die sowieso al niet echt hoog is. Zij vechten dus om te overleven. Ook al gaat het hier op papier vaak om zelfstandigen, in werkelijkheid zijn het arbeiders die voor een transportbedrijf werken. Het statuut van zelfstandige laat echter toe om de 'loonlasten' te ontwijken. Tegelijk worden de benzinekosten zo meer op de chauffeur zelf afgewenteld. Dat de burgerlijke pers de acties die voortvloeien uit zulke penibele situatie aanklaagt als plat eigenbelang, toont opnieuw haar hypocrisie. Verdedigen zij niet de 'vrije markt' op basis van de concurrentie, t.t.z. het eigenbelang (het winstprincipe) van de ondernemers?
Ondanks het ongemak kon de actie van de vrachtwagenchauffeurs rekenen op sympathie van een groot deel van de bevolking. De hoge olieprijzen doen zich immers in ieders portemonnee voelen. Bovendien heerst er reeds lang ongenoegen over 'de politiek' en de economische mallemolen. Veel arbeiders herkennen zich ook in het actiewapen van de transporteurs, m.n. blokkades van industrieterreinen. De werkgeversfederaties zitten duidelijk verveeld met de vaststelling dat hun achterban nu dezelfde tactiek toepast. Want daardoor krijgen dergelijke acties nog meer legitimiteit, terwijl het patronaat het stakingsrecht de laatste jaren juist tracht aan te vallen via rechtzaken in kort geding en dwangsommen. Nu lopen zulke zaken eveneens maar dan tussen werkgevers onderling.
Ondertussen hebben de truckers hun acties stopgezet. Minister van Verkeerswezen Isabelle Durant beloofde 3,8 miljard frank steunmaatregelen in de vorm van fiscale en sociale tege-moetkomingen. Hoewel 60 % van de benzineprijs naar de overheid gaat, wil de regering niets weten van een accijnsverlaging. Dat zou enkel de olieproducerende landen en petroleum-bedrijven ten goede komen, aldus Verhofstadt. Zij zouden van de accijnsverlaging gebruik maken om de prijs opnieuw te verhogen. De regering gaat zelfs nog verder in haar stoere taal. Als de petroleumsector de helft van de beloofde 2 miljard frank aan arme gezinnen weigert op te hoesten, zullen volgens Vande Lanotte harde maatregelen volgen. In weerwil van die populistische retoriek blijven de aangeboden oplossingen zeer mager. In de woorden van FGTB-voorzitter Urbain Destrée: "Wij verwachten van de regering-Verhofstadt op de eerstvolgende ministerraad, nu vrijdag, een beslissing om de stookoliechecks van 5.000 frank niet enkel aan de allerarmsten te geven, maar om het systeem uit te breiden tot allen die van steun of een vervanginkomens leven, en tot allen die een inkomen van minder dan 900.000 frank per jaar genieten. We zullen nooit aanvaarden dat de door liberalen geleide regering alleen maar de zeer armen goed verzorgt. Want dit zou een terugkeer naar de naastenliefde van vroeger betekenen."
Olie en de heropflakkering van de arbeidersstrijd
Na de fakkel van de truckers overgenomen te hebben, kondigt de FGTB verdere acties aan. Onder meer op 3 oktober samen met de christelijke CSC. Deze verschuiving van de transport-sector (werknemers + werkgevers) naar de vakbondkoepels is op zich zeer belangwekkend. De arbeiders die in Luik en Charleroi op straat kwamen, klaagden immers niet alleen de dure olieprijzen aan. Zij verklaarden veeleer de oorlog aan het hele liberale beleid, en mikten daar-bij evenzeer op hun eigen leiding in de PS. "Het wordt de hoogste tijd dat de socialisten in de regering het ideologische verschil met het liberalisme opnieuw benadrukken. Ook daarvoor gaan wij terug de straat op'', zegt Destrée. Een van hun eisen is het heropnemen van de olie-prijs in de index. Met het Globaal Plan gooide de roomsrode regering in 1993 inderdaad de olie uit de index, samen met producten zoals tabak en alcohol. Dit gebeurde in naam van de bevolkingsgezondheid. Vandaar de naam gezondheidsindex. M.a.w. de koopkracht wordt vandaag niet meer aangepast aan de hoge olieprijzen, voor velen nochtans een aanzienlijk deel van het gezinsbudget.
Anderzijds zit de index in de loonnorm. Die stelt dat de lonen in België niet sneller mogen stijgen dan het gemiddelde van de 3 omringende landen, Duitsland, Frankrijk en Nederland. Dit om de competitiviteit te bewaren. De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven berekende zopas dat de lonen daarom maximaal met 6,4 % mogen stijgen. Wanneer het patronaat in de komende interprofessionele onderhandelingen dus de eisen voor hogere lonen op basis van de toegenomen oliefactuur zou inwilligen, blijft er amper nog een marge voor verdere loon-stijgingen op basis van de economische groei van de laatste jaren. Bovendien zullen de patroons het argument van de hogere olieprijzen gebruiken om de loonkost juist te drukken, aangezien ook voor hen de rekening hoger uitvalt dan verwacht. Op dat moment zal de regering zich verplicht voelen tussen beide te komen. De kans is groot dat ze om een oplopend conflict tussen arbeid en kapitaal te vermijden opnieuw haar welbeproefd recept bovenhaalt: verlaging van de 'loonlasten'. In de burgerlijke pers wordt dit nu dikwijls al voorgesteld als de enig mogelijke oplossing.
Toch is dit geen onvermijdelijk gegeven. De regering wordt de laatste tijd gedurig aangemaand om rekening te houden met haar begroting. De tijd van grote cadeaus, zo nodig om de geloofwaardigheid van de staat op te krikken, loopt dus stilaan op zijn einde. Bij de aanstaande onderhandelingen kan bijgevolg maar één klasse als overwinnaar tevoorschijn komen. Ondanks hun toegevingen hebben de vakbonden zich steeds afkerig getoond tegen verlaging van de loonlasten. Ze zouden van de huidige mobilisaties en krachtsverhoudingen gebruik kunnen maken om op te roepen voor acties indien het patronaat de lonen onder mom van de hoge olieprijzen aanvalt, ook als het gaat om de indirecte lonen (= loonlasten). Zo een massale beweging zou de leiding van SP-PS bijna dwingen om een radicale positie in te nemen, zeker na de jarenlange electorale afkalving.
De eisen van socialisten moeten dan ook zijn:
1) Heropname van de olieprijs in de index gekoppeld aan de afschaffing van de loonnorm.
2) Afschaffing van de luxetaks op stookolie. Het gaat hier niet om luxe maar om een basisproduct. De overheid kan de daling van haar inkomsten recupereren door verhoging van de belasting voor petroleumgiganten.
3) Volledige vergoeding door de patroon van het woon-werk-verkeer.
4) Gratis openbaar vervoer, vergezeld van grootscheepse investeringen in nieuwe infra-structuur.
5) Dit alles als eerste stap naar nationalisatie van de transport- en energiesector, onder controle van de arbeiders.
Wim Benda, 19/09/00